Verhaal-Tommeke Moortje
Het is begin oktober en de dagen gaan al aardig naar de herfst toe. Vroeger donker en koud… brrr. De pluisjes en ik proberen uit alle macht het binnen toch wat gezellig te maken. Maar het blijft behelpen en dan druk ik me netjes uit. J Maar we zullen wel moeten aanvaarden dat het winter wordt. We kunnen wel kiezen natuurlijk of we nu zes maanden gaan sakkeren op het weer en de donkerte of dat we gaan genieten van de allesbrander.
We waren in de zitkamer. Pudje lag heerlijk op schoot en was me aan het dicteren. Hij schreef de brief aan zijn schrijfvriendjes van de Feline Schrijf Club, afgekort FSC. Tommeke zat wat verlangend naar ons te kijken voor de ren. Hij had net heel veel brokjes gehad en we hadden heerlijk geknuffeld. Maar het is natuurlijk niet leuk voor hem dat we nu zo vaak onbereikbaar zijn.
‘Gezellig hè Pudje, dat ons Tommeke zo van ons houdt en ook zo dicht bij huis blijft. En Moortje zien we ook steeds meer,’ zei ik blij. Pudje keek me wat nadenkend aan. ‘Ja, dat is zeker fijn. We houden ook echt veel van Tommeke. Hij is zo beleefd en zacht hè. Een hele bijzondere kater is hij. We zijn alleen heel bang dat het zal varen voor hem als we minder buiten zullen zijn. Ik ben wel blij dat je die slaapplaats voor hem in het bijkantoor gemaakt hebt.’ Ik heb de kamerkennel vastgemaakt tegen het luikje aan, dat ik daar gemaakt had voor Luckje. Het klepje heb ik eruit gehaald, want daar zou hij wel eens bang voor kunnen zijn. Hij kan dus naar binnen. In de bench ligt een heerlijk zacht kussentje. Af en toe sproei ik wat Feliway erin en leg naast het catnipmuisje wat heerlijk ruikende brokjes. Tommeke durft nog niet maar …soms zit hij er wel voor. Dat komt wel, denk ik als het van de winter koud is.
Ja, Tommeke is zijn angst voor mij en ook voor Eddie en Mariette echt kwijt. Hij houdt zoveel van me, zoveel dat zijn grote hartje overloopt van liefde als we knuffelen en hij soms ineens, uit pure liefde, zachtjes in mijn hand hapt. ‘Ja Pudje, dat is een echte ‘liefdesbeet’, dat doe jij ook wel eens in het puntje van mijn neus!’ vertelde ik Pudje, die het gezien had en vroeg waarom Tommeke dat deed. ‘Hmm, als hij maar voorzichtig is. Ik zal hem toch zeggen dat jouw huid niet zo sterk is als die van ons. Maar het is het enig te zien hoe hij veranderd is van een zielig eenzaam pluisje dat – diep weggedoken in zijn winterbontje – onder de beukenbomen verlangend naar ons zat te kijken, in een prachtige glanzende fiere kater, die van puur geluk rondjes over het perkje rent en jou bij de voordeur opwacht om veel knuffels (en brokjes) te krijgen. En die wij dan dus ook krijgen, want natuurlijk geef je ons dan ookJ. Zo hoort dat!’
Kijk, daar is Moortje ook. Die komt ons altijd opzoeken zo rond deze tijd. Ik keek en ja, Pudje had gelijk. Moortje, dik en rond is hij nu en hij glanst zo mooi, zat aande Noordkant van de ren naar ons te kijken. Leuk.
‘Toch, lieve mama, heeft hij een probleem, ons Tom.’ zei Pudje. Ik keek hem verbaasd aan. ‘Wat dan?’ ‘Kijk zelf maar!’ antwoordde Pudje. Tommeke rende met grote blije sprongen over het grasperk naar zijn huisje toe.
Moortje rende naar hem toe en … wonderlijk maar waar, Tommeke keerde, laag bij de grond gedrukt terug. ‘Oh Pudje, hoe komt dat nu?’ vroeg ik. ‘Wel, het is niet de eerste keer dat het gebeurt. Eigenlijk mag Tommeke niet meer het huisje in van Moortje en dat is niet eerlijk’, zei Pudje verontwaardigd. ‘Toen ik hem daarover aansprak - ik wachtte tot ik hem even alleen kon spreken want ik kon me voorstellen dat hij zich wat schaamde - zei hij: ‘Ja Pudje, wat moet ik daar nu mee? Ik heb Moortje toch gered? Toen hij ziek en verdrietig was en heel veel pijn aan zijn oogje had, heb ik hem mee naar het huisje genomen. Ik heb hem mijn eten gewezen en dat met hem gedeeld. Hij mocht bij me slapen en alles was goed tussen ons. Ik wist dat Marg hem vroeg of laat zou vangen en zou laten ‘helpen’. Dat is alleen maar terecht, want ik ben dat ook en het is veel gezonder. Heeft Moortje me dat kwalijk genomen, dat ik hem niet gewaarschuwd had?
Maar het is zijn redding. Hij is nu gevaccineerd en gaat niet meer op zoek naar kattinekes. Dat laatste geeft toch alleen gedonder. Ik weet wat ik zegJ. Deze zomer kwam ik niet veel meer in het kleine huisje. Waarom zou ik? Bij jullie is het veel gezelliger. En ik wil vlak bij mama zijn. Op het platte dak is het droog en veilig en de nachten waren kort en warm. Maar nu is het kouder. Je zou toch zeggen dat Moortje blij is me weer meer bij zich te hebben, maar ik mag niet meer binnen. “Mijn huis is het nu! Stttt, ga jij maar terug naar je eigen huis. Daar was je toch zo graag!’ zegt hij. Tja, wat nu? Ik wil hem niet kwetsen. Ik hou niet van vechten en bovendien heeft hij maar één oogje en zou het niet eerlijk zijn als ik hem dan wegjaag. Ik ben immers veel groter en kan hem makkelijk aan. Maar zo ben ik niet. Ik haat vechten en boosheid.’
‘Ja, Tommeke”, zei ik nadenkend, ‘dat is allemaal goed en wel. Maar als je niet voor jezelf opkomt dan doet echt niemand het hoor. Je lijkt verdorie Marg wel, die is net zo. Veel liever dan te kwetsen laat ze zichzelf kwetsen. Ik heb al vaak gezegd dat dat ronduit stom is en ook absoluut niet ‘kats’ en nu begin jij ook nog eens! Ik zorg dat niemand me pijn doet. Daar ben ik een grote sterke kater voor en ook de baas. Dan moet je wel optreden anders verlies je het ‘baas-zijn-privilege’!. Helpt het als ik je, als leider, zeg dat je serieus met Moortje moet praten en moet zeggen dat hij minstens het kleine huisje met je moet delen? Als ik het je beveel?’ Maar Tommeke schudde wat verdrietig zijn hoofdje. ‘Nee Pudje, dat helpt niet. Ik kan het niet. Ik ben in het verleden teveel gekwetst en ik heb me voorgenomen nooit meer een ander te kwetsen. Ik red me wel. Ik slaap lekker op het rooster boven de kelder, dat is heerlijk warm en Marg heeft daar dat oude ligbed rond gezet. Misschien, als het heel koud wordt, durf ik wel naar binnen te komen in het bijkantoor. Maar nu nog niet. Je bent lief hoor Pudje en ik waardeer je raad, maar ik kan het niet.’
‘Zo koppig als hij groot is!’ zuchtte Pudje. ‘Ik zal proberen met Moortje te praten, maar het zal niet veel helpen ben ik bang. Het ventje is zo blij nu een eigen huisje te hebben dat hij het niet meer met iemand wil delen, zelfs niet met zijn redder. ‘Dan had Tommeke maar bij mij moeten blijven deze zomer’, zal hij zeggen. ‘Hij wilde niet meer bij mij slapen en nu is het net alsof hij een vreemde kater geworden is, die mijn plaatsje wil inpikken. Nu dat zou jij ook niet goed vinden!’ En daar heeft Moortje dan weer gelijk aan. Het is nu nieuwe maan, dus ik laat het even rusten. Dan is er meer agressie, net als bij volle maan.’
‘Pudje, wat ben je toch wijs.’ Ik knuffelde hem eens extra en gaf hem een dikke kus op zijn geleerde bolletje. Want het is nogal wat. Pudje was in zijn vorige leven vast Psychiater. En een hele goede ook.
Maar ja, we hebben dus echt een probleem nu. Ik zal ook met Tommeke praten. Want kwetsen is niet goed. Maar als je uit angst niet te kwetsen jezelf steeds kwetst…ik heb geleerd dan toch voor mezelf op te komen.
Het is jammer dat Tommeke niet binnen bij ons kan zijn. Maar ondanks de mooie woorden van Pudje en ondanks dat de pluisjes hem graag zien buiten de ren, is het wel zeker dat ze hem niet zouden accepteren als hij binnen kwam. En Tommeke zou altijd zijn vrijheid willen behouden. Wat dat betreft zijn hij en ik heel gelijk. Misschien wil Tommeke wel, net als Luckje de gang en het bijkantoor gaan bewonen. Wat zou dat gezellig zijn. Dan is hij vrij en toch helemaal bij ons. Femke en hij zijn al vriendjes. Kirby vertrouwen we niet helemaal. Die rent zo graag achter alles wat beweegt aan. Ze is te oud dat nog af te leren. Vandaar ook de kamerkennel.
Wordt zeker vervolgd. Veel lieve spinnende groetjes van Marg and cats.
Uit het prachtige boekje ‘Levenslessen van je kat’ haalde ik het volgende:
‘We worden voortdurend geconfronteerd met geweldige mogelijkheden, die briljant vermomd zijn als (schijnbare) onoplosbare problemen! Ook TommekeJ